Language: NL - EN

Extra Info

Waar is Clemens non Papa? Een componist verborgen achter een groot oeuvre

Pieter Mannaerts

Jacobus Clemens non Papa, of Jacques Clement, was één van de productiefste en belangrijkste componisten van zijn generatie. Zijn meer dan vijfhonderd werken werden doorheen heel Europa verspreid, gekopieerd en uitgevoerd, van Polen tot Portugal. Zijn oeuvrelijst omvat alle belangrijke genres van zijn tijd: vijftien missen, zestien Magnificats, meer dan honderd niet-religieuze werken (Franse chansons en acht Nederlandse liederen), 150 Souterliedekens (driestemmige zettingen van een Nederlandse psalmvertaling), en meer dan 230 motetten.

De stijl van zijn werk is 'noordelijk' gebleven, zonder Italiaanse invloeden. Voor zover bekend is Clemens immers steeds in de Lage Landen gebleven, en heeft hij - in tegenstelling tot vele van zijn tijdgenoten - niet de stap gezet naar een carrière aan een buitenlands hof of instelling. Dit blijkt het meest uit zijn religieuze werken (missen en motetten), waarvan de stijl vooral berust op contrapuntische zettingen waarbij elke stem onafhankelijk is vormgegeven. Strikte canon (de meest 'radicale' vorm van contrapunt) past Clemens echter weinig toe. Het resultaat is vaak een eerder 'dichte' en compacte compositiewijze, met relatief weinig rustpunten. Dat betekent niet dat Clemens de luisteraar uit het oog of uit het oor zou verliezen: door een duidelijke tekstplaatsing en de frequente tekstherhalingen zorgt hij ervoor dat de inhoud van de tekst niet verloren gaat. De stijl van de Franse chansons is transparanter en leunt vaak aan bij het werk van de Parijse componisten die voor vernieuwing in het genre zorgden, zoals Claudin de Sermisy. Ook Clemens' drie- en vierstemmige Nederlandse liederen en zijn Souterliedekens zijn over het algemeen eenvoudiger, en waren duidelijk bestemd voor huiselijk gebruik.
Het is een paradox van de geschiedenis dat we ondanks de honderden composities die van Clemens bewaard bleven slechts een glimp van de persoon kunnen opvangen. Over zijn levensloop is bijzonder weinig met zekerheid bekend, en dan nog overwegend over het laatste decennium van zijn leven. De verbanden die we kunnen zien tussen de schaarse feiten en Clemens' composities berusten grotendeels op hypotheses.

Jacobus Clemens non Papa werd vermoedelijk geboren tussen 1510 en 1515, mogelijk in de Noordelijke Nederlanden. Zijn naam duikt voor het eerst op in de muziekgeschiedenis aan het eind van de jaren 1530, wanneer bij de Parijse uitgever Attaingnant enkele chansons in druk verschijnen. Daarna komt Clemens non Papa pas opnieuw in beeld in 1544. Hij was met zekerheid van maart 1544 tot juni 1545 als zangmeester (succentor) verbonden aan de Brugse Sint-Donaaskerk. Op 26 maart 1544 werd hij er immers op proef ('per modum probae') aangesteld. Mogelijk duidt die proefperiode er op dat Clemens als componist nog geen grote bekendheid had verworven. Het is dan ook waarschijnlijk dat zijn mis Gaude lux Donatiane voor de Sint-Donaaskerk werd geschreven, misschien zelfs als onderdeel van de proef. De titel van de mis lijkt te suggereren dat een bestaande melodie of compositie aan de basis lag van Clemens' miscompositie; maar meer dan die suggestie hebben we niet. Misschien is Gaude lux Donatiane een meerstemmig motet, misschien een eenstemmige melodie. Momenteel is enkel een gebedstekst bekend die met deze woorden begint, maar muziek is er niet bij bewaard gebleven. Vast staat dat Clemens lang niet de enige was die muziek componeerde in opdracht van de Donaaskerk en ter ere van haar patroonheilige. Ook Clemens' voorgangers deden dat: de beroemde laat-vijftiende-eeuwse polyfonist Jacob Obrecht schreef een Missa de sancto Donatiano (1487). Ook Clemens' voorganger als kapelmeester (van 1523 tot 1541), Lupus Hellinck, componeerde het motet Cursu festa dies voor dezelfde heilige. Iemand suggereerde ooit dat Hellinck misschien een tweede - nu verloren - Donatianusmotet had gecomponeerd op de tekst Gaude lux Donatiane, dat vervolgens aan de basis van Clemens' mis kan hebben gelegen, maar ook dat is een pure hypothese.
Hoewel hij nog onbekend kan zijn geweest bij zijn aankomst in Brugge, het is een zekerheid dat Clemens' ster snel begon te rijzen. Vanaf 1545 verschijnt zijn werk immers met grote regelmaat in verzamelbundels bij de uitgevers Tielman Susato (Antwerpen) en Petrus Phalesius (Leuven).

Enige tijd later verbleef Clemens mogelijk in Beaumont, als kapelmeester van de hertog Philippe II de Croÿ. Philippe II was één van de belangrijkste generaals van keizer Karel V. Het is meer dan waarschijnlijk dat enkele van Clemens' niet-religieuze motetten (zgn. 'staatsmotetten') verwijzen naar Philippes relatie tot de keizer, getuige titels als Carolus magne eras, Caesar habet naves validas en Quis te victorem dicat. Ook het motet O quam moesta dies componeerde Clemens in deze periode, wellicht naar aanleiding van het overlijden van Philippe in 1549. Het levenseinde van zijn broodheer betekende dat Clemens opnieuw op zoek moest naar een nieuwe betrekking.
Van 1 oktober tot 24 december 1550 was Clemens met zekerheid in 's-Hertogenbosch als sanger ende componist te gast bij de Illustere Onze-Lieve-Vrouwebroederschap, voor wie hij zijn enige zevenstemmige compositie vervaardigde, het beroemde motet Ego flos campi, op een tekst uit het Hooglied. In dit motet wordt de tekst 'Sicut lilium inter spinas' nadrukkelijk homofoon gezet; wat niet mag verwonderen, aangezien deze frase uit het Hooglied ook tegelijkertijd de wapenspreuk van de broederschap was.
Over Clemens' latere verblijfplaatsen is weinig bekend. Een recent ontdekte brief bracht aan het licht dat de zoon van Philippe II de Croÿ, Philippe III, Clemens niet in dienst wilde nemen, aangezien hij hem als een dronkenlap bestempelde ('grand yvrogne'). De brief suggereert ook dat Clemens een onbetamelijk leven leidde ('mal vivant'), wat vermoedelijk betekent dat hij ondanks zijn priesterambt wellicht samenleefde met een vrouw. Het is een onverwachte en enigszins ontluisterende vondst, die brief van 13 mei 1553. Ze werpt ook een nieuw licht op enkele van Clemens' werken. Zo lijkt het populaire drinklied Lalalala… Maistre Pierre (met zinnen als 'à ce flacon fis la guerre') ineens een autobiografisch tintje te krijgen. Ook andere steden worden genoemd als locaties in Clemens' biografie, maar dat hij er ook effectief verbleef of componeerde valt niet steeds sluitend te bewijzen.
Verschillende elementen verbinden Clemens non Papa met de noordelijke Nederlanden. Clemens' Franse chanson Congié je prens de vous eindigt met de woorden 'adieu Dordrecht, jusque au revoir', wat door sommigen aangezien wordt als een vingerwijzing voor Clemens' verblijf in Dordrecht. Er zijn echter geen bronnen die dit kunnen staven. Tot slot bevatten de zogenaamde Leidse koorboeken veel van Clemens' muziek. In deze zes codices met polyfonie staan heel wat composities van zijn hand, waaronder twee missen, acht Magnificats en niet minder dan 34 motetten. De Magnificats en één motet zijn in geen enkele andere bron bewaard. Betekent dit dan ook dat Clemens ooit in Leiden heeft gewoond of gewerkt? Niet noodzakelijk; al staat het duidelijk vast dat zijn muziek er bijzonder geliefd was en met zorg werd verzameld en gekopieerd.
Volgens Johannes Baptista Grammayes boek Ipretum (gepubliceerd in 1611), verbleef Clemens ook in Ieper. Dit lijkt niet onmogelijk, aangezien Clemens niet minder dan vier motetten componeerde ter ere van de patroonheilige van de stad, Martinus van Tours. Of de opvallende naam van de componist ('niet de paus') hem moest onderscheiden van de Ieperse dichter Jacques Papa, zoals vaak wordt beweerd, is allerminst zeker. Wellicht is de toevoeging 'non Papa' als een grapje te beschouwen. Met de paus heeft het zeker niet te maken: paus Clemens VII was al in 1534 overleden, nog voor Clemens enige bekendheid genoot. De kans op verwarring met de Ieperse dichter Jacques Papa kan evenmin groot geweest zijn, aangezien de oorspronkelijke naam van Jacobus Clemens non Papa wellicht Jacques Clément was. De vorm 'Clemens non papa' vinden we voor het eerst in het liedboek van Zeghere van Male uit 1542. Andere varianten zijn 'Clemens nono Papa' (wellicht een schrijffout) in het koorboek bewaard in het Brusselse Conservatorium (Hs. 27087) en 'Clemens haud papa' in een basstemboekje uit Antwerpen (nu in de Leuvense Universiteitsbibliotheek, Hs. 1050).
Wellicht stierf hij in 1555 of 1556. Het bassusstemboekje bewaard in de Leuvense universiteitsbibliotheek (Ms. 1050) vermeldt dat het motet Hec est vere martyr Clemens' laatste werk was: 'Ultimum opus Clementis non Papae anno 1555 21 aprilis'. De tekst van Continuo lacrimas, het motet waarin Jacobus Vaet de dood van Clemens beweent, lijkt te suggereren dat hij op een gewelddadige wijze aan zijn einde kwam ('inclemens vis et violentia fati'). Ook uit de publicaties van Clemens' muziek die in en na 1556 verschenen kunnen we mogelijk afleiden dat hij inmiddels overleden was. Tien van de Souterliedekens werden immers geschreven door Tielman Susato en door hem gepubliceerd in 1556-1557. Ook de opdrachtbrief in de in 1556 verschenen bundel met missen van Clemens werd niet door de componist geschreven, zoals men zou verwachten, maar door de uitgever van de bundel, Petrus Phalesius.
In zijn beroemde boek Flandria Illustrata (1644) vermeldt de Ieperse historicus Antonius Sanderus (Sanders) dat Clemens in de Sint-Niklaaskerk van Diksmuide werd begraven: 'In de kerk van Diksmuide ligt Clemens non Papa begraven, zangmeester aldaar en de beroemdste musicus van zijn tijd' ('Sepultus est in Ecclesia Dixmudana Clemens non Papa inibi phonascus, & clarissimus sui temporis musicus'). Net als in het geval van Ieper, suggereert Clemens' oeuvre dat het niet onmogelijk is dat Clemens zijn laatste jaren in Diksmuide doorbracht. Hij componeerde één motet ter ere van de heilige Nicolaas. Hiervoor baseerde hij zich op een in de middeleeuwen wijdverspreid gregoriaans gezang, een sequens op de berijmde tekst Sospitati dedit aegros. In zijn vierstemmige zetting verwerkt Clemens zelfs de oorspronkelijke melodie in de bovenstem.
Veel onderzoek naar Clemens' nalatenschap als componist werd nog niet gevoerd, maar het staat vast dat zijn werken nog tot aan het eind van de zestiende eeuw bijzonder populair waren, met name - maar niet uitsluitend - in de Nederlanden en in Duitstalig Europa. In bepaalde opzichten wordt hij als één van de wegbereiders van Orlandus Lassus en - in de oudere literatuur - Giovanni da Palestrina beschouwd. Of Clemens ook rechtstreekse leerlingen had, is niet bekend. Mogelijke kandidaten zijn Jacobus Vaet (die een treurzang componeerde op de dood van Clemens, later geparodieerd door Lassus), Gerardus Mes (die in 1561 een eigen bundel Souterliedekens uitbracht, en zich op de titelbladzijde uitdrukkelijk presenteert als 'discipel van Jacobus non Papa') en Gallus Dressler (auteur van enkele muziektheoretische tractaten met talrijke verwijzingen naar Clemens' werk). Recent onderzoek van passages uit het werk van Dressler werpt een nieuw licht op Clemens' werk. Het laat zien dat Clemens, weliswaar subtiel maar in grotere mate dan voorheen werd gedacht, rekening hield met de inhoud van de tekst en haar retoriek, en de componist er naar streefde om tekst en muziek zowel structureel als inhoudelijk zo sterk mogelijk op elkaar af te stemmen.

Dit is slechts één van de vele aspecten van Clemens' oeuvre die op verdere exploratie wachten. Maar die éne vaststelling maakt alvast duidelijk dat zijn muziek grotere bekendheid verdient, zowel bij onderzoekers en uitvoerders als bij elke muziekliefhebber. Tot die herwaardering hoopt het festival Clemens500 alvast zijn steentje bij te dragen door het organiseren van concerten met en lezingen over zijn werk. Maar er is meer dan dat: er zal ook nieuwe muziek klinken, nieuwe driestemmige zettingen van de Souter-teksten, verzorgd door componisten van hier en nu. Deze muziek, vaak met een knipoog naar het werk van Clemens, maakt zijn naam anno 2012 weer actueel en geeft aan zijn muzikale nalatenschap een nieuwe dimensie.